Lotgenoten! We zijn lotgenoten! Dat is wat ik vooral denk. Een warm gevoel kruipt mijn buik binnen. Alsof je in een achtbaan zit en na een lange takeling omhoog, plotseling het randje over gaat en naar beneden zoeft, dat gevoel.
‘Nee, zeker niets raars,’ zeg ik. ‘Maar het is misschien niet verstandig om met al deze mensen om ons heen een haattirade tegen ze te gaan houden. Dat bewaren we voor later, oké?’
Ze lacht.
Maar ik weet precies wat ze bedoelt. Kortzichtig, dom, burgerlijk, bij vlagen achterlijk, dat zijn die mensen. Verschrikkelijk is dat. Als je dan een keer een poging waagt een praatje met ze te maken, en je vertelt ze iets, beginnen ze opeens quasigeïnteresseerd te knikken. En af en toe gooien ze heel enthousiast een ‘jaja’ en een ‘hm’m’ tussen je verhaal door. Maar terwijl ze daar dan zogenaamd verschrikkelijk geïnteresseerd en hartelijk staan te doen, kun je ondertussen de desinteresse van hun gezicht aflezen. Als ze niet de onbegrensde drang hadden gehad aardig gevonden te worden, Jezus Christus, aardig gevonden worden, dan hadden ze je nog geen blik gegund. De neiging tot populisme zet hen aan tot sociaal gedrag, maar als ze hun gevoel hadden gevolgd hadden ze je voor de rest van je leven genegeerd, en geen blik meer gegund. Maar enfin. Tot zover mijn huisgenoten.
Ik begin iets langzamer te snijden, want de komkommers beginnen langzaam maar zeker op te raken. En als de komkommers op zijn moet ik iets anders gaan snijden, of mag ik zelfs helemaal niets meer snijden. Moet ik iets doen wat ik helemaal niet kan, en daarbij ook helemaal niet wil. En daar bovenop wil ik mijn lotgenoot Viv koste wat kost niet verlaten. Stel dat ik niet meer mag snijden, maar opeens iets moet bakken, of koken, dan moet ik weg van de snijtafel.
zondag 2 november 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten